Geen grote problemen, wel lastige
Het waren geen grote problemen waar Martin van den Brink in de tiende etappe van de Dakar tegenaan liep, maar wel lastige. Na twee klapbanden deed hij het in deel 2 van de proef rustig aan, hoewel dat niet echt prettig was. “Je rijdt niet je eigen tempo, niet in je eigen ritme.” Het resultaat was een 17de tijd in de 631 kilometer lange special.
De proef bestond door een geneutraliseerde zone in het midden uit twee delen. Het eerste deel van 231 kilometer bestond onder meer uit een forse partij duinen, die Martin van den Brink goed lagen. Hij zette er in ieder geval flink de sokken in en reed al snel rond de tiende tijd. “Ik heb er zo veel ingehaald daar: Peter Versluis, Hans Stacey, René Kuipers, Jo Adua, Pep Vila… Marcel van Vliet zagen we bovenaan een duin staan, waar hij net niet boven kwam. Het lijkt wel of er elkaar aantrekken in de duinen, Van Vliet en ik, want we komen elkaar steeds tegen. Ik zat te bekijken wat hij deed en zei tegen Peter en Arjan: ‘Ik ga er 10 meter langs, vol naar boven’. Dus ik zet aan, rij naar boven en kom ook nét niet boven. De truck gleed weg en ik stond met mijn spiegel tegen die van Van Vliet. We hebben elkaar even in de ogen gekeken en ik reed achteruit terug, maar daarbij raakte ik met een wielmoer zijn band, waardoor hij plat stond. Dat was natuurlijk niet mijn bedoeling en ik heb mijn excuses aangeboden, maar we zijn wel doorgereden.”
Van den Brink kon de Mammoet-truck goed op koers houden en reed zonder moeite door de duinen. Maar met nog 80 kilometer te gaan in het eerste deel van de proef voelde hij ineens een soort bonk in het stuur. Die werd erger en Van den Brink rook ook al een band. “Ik besloot toch om door te rijden naar de neutralisatie, om daar even rustig te kijken, maar 40 kilometer later klapte de band. Daar krijg je heel dikke armen van, als je 10 ton staal in bedwang moet houden.”
In een kwartier tijd was de band gewisseld, maar de bonk in het stuur ging niet weg en 20 kilometer later ontplofte de band rechtsvoor. “Stonden we weer scheef in het zand. Weer gewisseld, kwartiertje werk, en weer gaan.”
Bij de start van deel 2, na 185 kilometer asfalt dat wel onderdeel was van de special maar niet getimed werd, kwam Van den Brink Marcel van Vliet weer tegen. “Daar hebben we het akkefietje in de duinen uitgesproken en alles is weer goed.” Van den Brink ging alleen niet met een prettig gevoel de tweede helft van de special in, een stuk van ruim 200 kilometer. Na twee klapbanden had hij geen reservebanden meer bij zich en hij wist dat Jack Brouwers, die eventueel nog wel reservebanden had, minstens twee uur achter hem zat.
“Bij de start van deel 2 moesten we een uur wachten en in dat uur was Jack nog niet aangesloten. En hij zou daar ook nog een uur moeten wachten. Met die wetenschap zit je niet lekker. Eigenlijk moet je rijden zoals je altijd doet – want je rijdt altijd om geen lekke banden te krijgen – maar op een of andere manier doe je dat niet. En dan rijdt je niet je eigen tempo, niet je eigen ritme en gaat het niet lekker. Maar goed, de schade is beperkt gebleven en we zijn niet al te veel tijd verloren.”
In het klassement behoudt Van den Brink zijn tiende plaats, maar de verschillen met nummer 9 (Marcel van Vliet) en nummer 11 (Pep Vila) zijn gering: in beide gevallen 23 minuten. Van den Brink is zich daar goed van bewust: “De elfde etappe, morgen, staat op het programma als de allesbeslissende rit. Hij is lang (605 km) en lijkt heel zwaar te worden. Dan kan in één dag het hele klassement op zijn kop. Eén lekke band en je hebt minstens een kwartier aan je broek. Het wordt dus zaak om scherp te blijven en het zaakje heel te houden.”